Als ik ooit ter dood word veroordeeld en een galgenmaal mag nuttigen, is de keuze snel gemaakt. Nee, voor mij geen zevengangenmenu van een sterrenrestaurant met aangepaste wijnen, maar beslist wel een zak frieten met tartaar en een curryworst van het Schaffens Patatje. Met een fles cava, of voor die laatste gelegenheid mag het dan wel champagne zijn, een Veuve Clicquotje ofzo. De herkomst van de bubbels is niet cruciaal, die van de frieten des te meer. Want hoewel sterrenchefs in de culinaire wereld op de grootste roem worden getrakteerd, schuilt er bijzonder veel vakmanschap in het ambacht van de friturist.
Kenners zullen het beamen, Belg zijn alleen is lang niet genoeg om de beste frieten te kunnen bakken. Bij iedere onverwachte sluiting van het Patatje – hoezeer we de hardwerkende medemens zijn vakantiedagen ook gunnen – heersen dan ook achtereenvolgens teleurstelling, paniek en heimwee, wanneer we elders naar ons gefrituurde heil op zoek moeten.
‘Ja, niet slecht’, zeggen we dan welwillend, ‘ze hebben hun best gedaan. Maar aan de frieten van het Patatje kunnen ze toch nergens tippen. Aan de tartaar trouwens ook niet.’ Niet alleen de kwaliteit is onovertroffen, beslist ook de tijd. Sneller dan een formule 1-wagen van wielen wisselt, stap je na je bestelling namelijk met een heerlijk geurende papieren zak naar buiten.
Veel volk hoeft dan ook nooit tot gezucht te leiden, want als een geoliede machine draait het Schaffens Patatje er in een mum van tijd de langste wachtrijen door, zodat praatjes met andere wachtenden steevast beknopt moeten worden gehouden. Nochtans kom je er iedereen tegen, want mensen van allerlei rang of stand houden van frieten.
Chique restaurants mogen dan wel te pas en te onpas de sterrenhemel worden in geprezen; de verhouding tussen prijs en genot is op dat soort plekken vaak ver zoek, terwijl ze bij de frituur letterlijk binnen handbereik ligt. Zoveel genot voor zo weinig geld, is in mijn beleving nergens anders te vinden. Misschien is dat nog wel de mooiste verdienste van dit heerlijk geurende goud, dat het iedereen gelijkschakelt en met de onbevangenheid van een kind doet watertanden.
Een vrouw wisselt een paar woorden over de vakantie aan de kust die ze net had. Een man vertelt over zijn nieuwe motor waarmee hij naar Sicilië wil. ‘En zeg, iets anders, gij schrijft toch boeken hè?’
‘Ja’, knik ik, wensend dat ik voor momenten als deze visitekaartjes had. Ik vond dat altijd een beetje overdreven, een dwaze kost eigenlijk, dikwijls te vroeg gemaakt door mensen die het nog maken moeten, waartoe ik mezelf beslist ook reken. De zorgvuldig gearticuleerde herhaling van mijn veel te complexe familienaam wordt geabsorbeerd door dampkampgeluid.
Ik moet gaan nu, de frieten zijn gebakken en de tartaar geschept. Zolang dat geen galgenmaal is, zal het beslist een godenmaal blijven!
Kenners zullen het beamen, Belg zijn alleen is lang niet genoeg om de beste frieten te kunnen bakken. Bij iedere onverwachte sluiting van het Patatje – hoezeer we de hardwerkende medemens zijn vakantiedagen ook gunnen – heersen dan ook achtereenvolgens teleurstelling, paniek en heimwee, wanneer we elders naar ons gefrituurde heil op zoek moeten.
‘Ja, niet slecht’, zeggen we dan welwillend, ‘ze hebben hun best gedaan. Maar aan de frieten van het Patatje kunnen ze toch nergens tippen. Aan de tartaar trouwens ook niet.’ Niet alleen de kwaliteit is onovertroffen, beslist ook de tijd. Sneller dan een formule 1-wagen van wielen wisselt, stap je na je bestelling namelijk met een heerlijk geurende papieren zak naar buiten.
Veel volk hoeft dan ook nooit tot gezucht te leiden, want als een geoliede machine draait het Schaffens Patatje er in een mum van tijd de langste wachtrijen door, zodat praatjes met andere wachtenden steevast beknopt moeten worden gehouden. Nochtans kom je er iedereen tegen, want mensen van allerlei rang of stand houden van frieten.
Chique restaurants mogen dan wel te pas en te onpas de sterrenhemel worden in geprezen; de verhouding tussen prijs en genot is op dat soort plekken vaak ver zoek, terwijl ze bij de frituur letterlijk binnen handbereik ligt. Zoveel genot voor zo weinig geld, is in mijn beleving nergens anders te vinden. Misschien is dat nog wel de mooiste verdienste van dit heerlijk geurende goud, dat het iedereen gelijkschakelt en met de onbevangenheid van een kind doet watertanden.
Een vrouw wisselt een paar woorden over de vakantie aan de kust die ze net had. Een man vertelt over zijn nieuwe motor waarmee hij naar Sicilië wil. ‘En zeg, iets anders, gij schrijft toch boeken hè?’
‘Ja’, knik ik, wensend dat ik voor momenten als deze visitekaartjes had. Ik vond dat altijd een beetje overdreven, een dwaze kost eigenlijk, dikwijls te vroeg gemaakt door mensen die het nog maken moeten, waartoe ik mezelf beslist ook reken. De zorgvuldig gearticuleerde herhaling van mijn veel te complexe familienaam wordt geabsorbeerd door dampkampgeluid.
Ik moet gaan nu, de frieten zijn gebakken en de tartaar geschept. Zolang dat geen galgenmaal is, zal het beslist een godenmaal blijven!