Hij is veel te licht gekleed voor de tijd van het jaar, de man die in de trein stapt. Ik zie het vanochtend vanuit mijn ooghoek, mijn meest recente manuscript op schoot. Het dunne witlinnen hemd spant bij de knoopjes. Kleine witte ronde knoopjes die door de buitenproportionele breedheid van hun bezitter dreigen te worden weggekatapulteerd naar een akelig hoekje van de volle trein.
De kreukjes in de korte mouwen zijn als een voorhoofd dat fronsend kijkt naar wat er onder hen uit piept. Twee dichtbehaarde melkwitte armen met de omvang van een slanke vrouwendij. Ik vraag me af of ik onfatsoenlijk zit te staren. Waarschijnlijk wel. Maar de man merkt het in ieder geval niet. Zijn gezicht gaat schuil achter een dikke roodbruine baard die me aan de tijd van Charles Darwin doet denken. Ik weet niet of het komt door Darwins baard of door de evolutieleer die op deze maartse ochtend aan een postume herziening toe lijkt.
Een gerochel weerklinkt wanneer de man de lege zitplaats aan mijn zijde opeist. Ik pers me zo ver mogelijk tegen het raampje, in een poging een armzalig stukje territorium te behouden, waar ik rustig kan doorgaan met lezen.
Dat is voordat ik begrijp dat de man niet van plan is om met gesloten ogen bij de theorie van de homo sapiens weg te dromen tot we in Brussel zijn.
Tussen de twee pilaren die zijn kuiten zijn, staat een grote trekkingrugzak. Zo’n ding dat normaal gezien alleen professionele bergbeklimmers meezeulen naar hun werk. Ik kijk naar mijn tekst en probeer me te concentreren. Nu niet nieuwsgierig zijn naar het boek dat uit de rugzak tevoorschijn zal komen.
Er komt geen boek, zie ik van opzij. In de plaats daarvan verschijnt een plastic brooddoos die Darwin half voor mijn neus op het kleine treintafeltje deponeert.
Hij ademt zwaar en hijgend. Ondertussen gaat zijn melkwitte arm diep in de rugzak op zoek naar een tweede voorwerp. Ik verwacht een lepel. Of een vergissing, waarbij er alsnog een boek verschijnt en de brooddoos weer in de rugzak verdwijnt. Een mens mag altijd hopen. Een treinwagon is immers geen keuken.
Het zoeken wordt gestaakt voor het openmaken van de brooddoos. De inhoud bestaat uit half wakke muesli. Drijvend in een wit semitransparant vocht waarvan ik vermoed dat het magere melk is. Ik voel mijn maag protesteren. En zucht. Mijn beoogde aantal bladzijden haal ik vanmorgen nooit.
Dan wordt de rugzakkenzoektocht hernomen. Even later verschijnt er een felgeel plastic doosje in de vorm van een banaan, samen met een aardappelmesje.
Dan is er weer het gehijg van de ademhaling. Vergezeld van de geur van een banaan die uit het doosje tevoorschijn komt. De bijna volledig zwart geworden vrucht wordt gepeld, en vervolgens met het aardappelmesje in schijfjes gesneden. Slijmerige schijfjes die belanden op de binnenkant van het vochtige deksel van de brooddoos, dat nu op de schoot van de man ligt. Met een schoot van die oppervlakte hoort dat geen probleem te zijn, stel ik mezelf gerust terwijl ik discreet de stof van mijn jas zo ver mogelijk naar me toe trek.
De ‘operatie-banaan’ is eindelijk afgelopen. Daarop diept Darwin uit zijn broekzak een verfrommelde stoffen zakdoek op die meer dan één winterverkoudheid op zijn palmares lijkt te hebben. Het plakkerige aardappelmesje wordt ermee schoongeveegd, waarna de zakdoek opnieuw in de broekzak verdwijnt. Ik slik. De bananenschijfjes worden in de doos gedropt, waar ze met de lepel worden ondergedompeld in de drassige smurrie.
Tijdens het hijgende vermalen van het treinontbijt belandt er een druppel vocht op Darwins ringvinger. De melkwitte naaktheid van dat worstvingertje voelt op onredelijke wijze ongepast. Lezen probeer ik niet meer, maar er flitst wel een quote door mijn hoofd.
“The critical period in matrimony is breakfast-time.” Het meest kritieke moment in een huwelijk is het ontbijt. Sir Alan Patrick Herbert was een wijs man.
Nu de maalfabriek gestaag en op normale toeren draait, verwacht ik dat er een korte tijdsspanne van relatieve rust zal volgen. Net op dat moment komt de conducteur eraan.
Zucht.
De half leeggegeten plastic doos belandt met een klap op het tafeltje, waarna de man zich kauwend naar voren buigt om in de rugzak naar zijn treinticket te zoeken.
Ik observeer de poel van verdronken banaan met lede ogen en steek mijn manuscript uiteindelijk wijselijk weg. Ondertussen hopend op een meer vruchtbare avondrit.
“Hoop is een goed ontbijt, maar een slecht avondmaal”, volgens Francis Bacon.
Nog een geluk dat er geen spek op het ontbijtmenu stond.
De kreukjes in de korte mouwen zijn als een voorhoofd dat fronsend kijkt naar wat er onder hen uit piept. Twee dichtbehaarde melkwitte armen met de omvang van een slanke vrouwendij. Ik vraag me af of ik onfatsoenlijk zit te staren. Waarschijnlijk wel. Maar de man merkt het in ieder geval niet. Zijn gezicht gaat schuil achter een dikke roodbruine baard die me aan de tijd van Charles Darwin doet denken. Ik weet niet of het komt door Darwins baard of door de evolutieleer die op deze maartse ochtend aan een postume herziening toe lijkt.
Een gerochel weerklinkt wanneer de man de lege zitplaats aan mijn zijde opeist. Ik pers me zo ver mogelijk tegen het raampje, in een poging een armzalig stukje territorium te behouden, waar ik rustig kan doorgaan met lezen.
Dat is voordat ik begrijp dat de man niet van plan is om met gesloten ogen bij de theorie van de homo sapiens weg te dromen tot we in Brussel zijn.
Tussen de twee pilaren die zijn kuiten zijn, staat een grote trekkingrugzak. Zo’n ding dat normaal gezien alleen professionele bergbeklimmers meezeulen naar hun werk. Ik kijk naar mijn tekst en probeer me te concentreren. Nu niet nieuwsgierig zijn naar het boek dat uit de rugzak tevoorschijn zal komen.
Er komt geen boek, zie ik van opzij. In de plaats daarvan verschijnt een plastic brooddoos die Darwin half voor mijn neus op het kleine treintafeltje deponeert.
Hij ademt zwaar en hijgend. Ondertussen gaat zijn melkwitte arm diep in de rugzak op zoek naar een tweede voorwerp. Ik verwacht een lepel. Of een vergissing, waarbij er alsnog een boek verschijnt en de brooddoos weer in de rugzak verdwijnt. Een mens mag altijd hopen. Een treinwagon is immers geen keuken.
Het zoeken wordt gestaakt voor het openmaken van de brooddoos. De inhoud bestaat uit half wakke muesli. Drijvend in een wit semitransparant vocht waarvan ik vermoed dat het magere melk is. Ik voel mijn maag protesteren. En zucht. Mijn beoogde aantal bladzijden haal ik vanmorgen nooit.
Dan wordt de rugzakkenzoektocht hernomen. Even later verschijnt er een felgeel plastic doosje in de vorm van een banaan, samen met een aardappelmesje.
Dan is er weer het gehijg van de ademhaling. Vergezeld van de geur van een banaan die uit het doosje tevoorschijn komt. De bijna volledig zwart geworden vrucht wordt gepeld, en vervolgens met het aardappelmesje in schijfjes gesneden. Slijmerige schijfjes die belanden op de binnenkant van het vochtige deksel van de brooddoos, dat nu op de schoot van de man ligt. Met een schoot van die oppervlakte hoort dat geen probleem te zijn, stel ik mezelf gerust terwijl ik discreet de stof van mijn jas zo ver mogelijk naar me toe trek.
De ‘operatie-banaan’ is eindelijk afgelopen. Daarop diept Darwin uit zijn broekzak een verfrommelde stoffen zakdoek op die meer dan één winterverkoudheid op zijn palmares lijkt te hebben. Het plakkerige aardappelmesje wordt ermee schoongeveegd, waarna de zakdoek opnieuw in de broekzak verdwijnt. Ik slik. De bananenschijfjes worden in de doos gedropt, waar ze met de lepel worden ondergedompeld in de drassige smurrie.
Tijdens het hijgende vermalen van het treinontbijt belandt er een druppel vocht op Darwins ringvinger. De melkwitte naaktheid van dat worstvingertje voelt op onredelijke wijze ongepast. Lezen probeer ik niet meer, maar er flitst wel een quote door mijn hoofd.
“The critical period in matrimony is breakfast-time.” Het meest kritieke moment in een huwelijk is het ontbijt. Sir Alan Patrick Herbert was een wijs man.
Nu de maalfabriek gestaag en op normale toeren draait, verwacht ik dat er een korte tijdsspanne van relatieve rust zal volgen. Net op dat moment komt de conducteur eraan.
Zucht.
De half leeggegeten plastic doos belandt met een klap op het tafeltje, waarna de man zich kauwend naar voren buigt om in de rugzak naar zijn treinticket te zoeken.
Ik observeer de poel van verdronken banaan met lede ogen en steek mijn manuscript uiteindelijk wijselijk weg. Ondertussen hopend op een meer vruchtbare avondrit.
“Hoop is een goed ontbijt, maar een slecht avondmaal”, volgens Francis Bacon.
Nog een geluk dat er geen spek op het ontbijtmenu stond.