In de wereld van een veertienjarige behoren volwassenen tot een andere soort. Ouders, leraren, ooms en tantes van welke generatie ook, stuk voor stuk belichamen ze een bestaansvorm die het midden houdt tussen de categorie van de fossielen en die van het springlevende zoogdierenras waarvan de veertienjarigen de eeuwig jonge veulens zijn.
Wij, volwassenen, zouden dan ook niet misstaan in een natuurhistorisch museum, waar we met onze stoffige verhalen en de geschiedenis van onze rimpels zo in een vitrinekast kunnen. Of je nu twintig of tachtig bent, dat maakt weinig verschil, hoogstens wordt het een andere zaal met een ander achtergrondmuziekje op de audiogids.
Bij gebrek aan ordelijk tentoongestelde volwassenen moeten de veertienjarigen het stellen met de exemplaren die zich in hun dagelijkse omgeving bewegen. Leraren bijvoorbeeld. Die zonder het te weten pure ontzetting uitlokken als blijkt dat ze vader of moeder van drie kinderen zijn. Want dat betekent dat ze minstens drie keer seks moeten hebben gehad. Terwijl één keer al volstrekt ondenkbaar is.
Volwassenen doen namelijk niet aan seks. Zeker niet als ze ouder dan dertig zijn. Daarvoor horen ze het te druk te hebben met boodschappen doen, koken, poetsen, tuinieren, en bovenal: oud zijn.
Zo zitten veertienjarige dochters van bijkletsende vriendinnen tijdens de schoolvakanties steevast opgescheept met een stel oudjes uit zaal vier van het natuurhistorisch museum. Gelukkig is er de smartphone om het contact met de levende generatie te onderhouden, maar helemaal hetzelfde is dat toch niet. Vooral niet wanneer moeders vriendinnen idiote vragen beginnen te stellen.
Op nummer één: ‘Heb je al een lief?’
De dochter rolt met haar ogen alsof we iets heel doms hebben gezegd, en verklaart: ‘Nee, ik ben een fixer.’
Niemand van de ouderlingen uit ons gezelschap weet wat dat is.
‘Ik zoek uit welk meisje welke jongen knap vindt. Dan ga ik dat tegen die jongen zeggen en vraag ik hem of hij haar ook mooi vindt. Als hij ja zegt, zeg ik dat dat meisje wel graag een keer met hem zou afspreken. Hij zegt dan bijvoorbeeld: ‘Waar wil ze dan heen?’ Waarop ik zeg dat ze eventueel een ijsje zouden kunnen gaan eten op een bepaalde plek. Daar kost het ijs anderhalve euro per bol en Ferrero is de lekkerste smaak. Of hij kan met haar naar de film als hij liever weinig wil praten maar wel een kans wil krijgen om te kussen. De jongen haalt dan meestal zijn schouders op en zegt: ‘Ik weet het niet.’
Ik ga dan weer naar het meisje en zeg dat die jongen met haar wil uitgaan, een ijsje eten of naar de film, zij mag kiezen. Gewoonlijk is dat het moment waarop de meisjes beginnen te gillen. ‘Echt?’ zeggen ze dan. ‘Wil hij me echt?’ Ik knik dan serieus.
Even later worden ze een koppel. Na een tijdje vraag ik hoe het met ze gaat en of er problemen zijn, want die help ik ook oplossen. Dat is een fixer.’
Stomverbaasd staren wij, oudjes, elkaar aan.
Tot het meisje zich plots heel diep over haar telefoon buigt en prevelt: ‘O nee, dat is mijn leraar Nederlands!’
Verderop nadert een niet onknappe, slanke dertiger het terras.
Ik hoop dat hij mij niet ziet’, zegt ze, ‘want dat is een rare. Die heeft een bult in zijn nek.’
De oudjes kijken.
En zien een doodnormale adamsappel.
Drie maanden later zie ik het meisje terug en vraag ik haar hoe het met haar leraar Nederlands gaat.
‘Je weet wel, die met zijn bult. Leeft die man nog?’
Ze kijkt me onderzoekend aan en begint dan hartelijk te lachen.
Wij, volwassenen, zouden dan ook niet misstaan in een natuurhistorisch museum, waar we met onze stoffige verhalen en de geschiedenis van onze rimpels zo in een vitrinekast kunnen. Of je nu twintig of tachtig bent, dat maakt weinig verschil, hoogstens wordt het een andere zaal met een ander achtergrondmuziekje op de audiogids.
Bij gebrek aan ordelijk tentoongestelde volwassenen moeten de veertienjarigen het stellen met de exemplaren die zich in hun dagelijkse omgeving bewegen. Leraren bijvoorbeeld. Die zonder het te weten pure ontzetting uitlokken als blijkt dat ze vader of moeder van drie kinderen zijn. Want dat betekent dat ze minstens drie keer seks moeten hebben gehad. Terwijl één keer al volstrekt ondenkbaar is.
Volwassenen doen namelijk niet aan seks. Zeker niet als ze ouder dan dertig zijn. Daarvoor horen ze het te druk te hebben met boodschappen doen, koken, poetsen, tuinieren, en bovenal: oud zijn.
Zo zitten veertienjarige dochters van bijkletsende vriendinnen tijdens de schoolvakanties steevast opgescheept met een stel oudjes uit zaal vier van het natuurhistorisch museum. Gelukkig is er de smartphone om het contact met de levende generatie te onderhouden, maar helemaal hetzelfde is dat toch niet. Vooral niet wanneer moeders vriendinnen idiote vragen beginnen te stellen.
Op nummer één: ‘Heb je al een lief?’
De dochter rolt met haar ogen alsof we iets heel doms hebben gezegd, en verklaart: ‘Nee, ik ben een fixer.’
Niemand van de ouderlingen uit ons gezelschap weet wat dat is.
‘Ik zoek uit welk meisje welke jongen knap vindt. Dan ga ik dat tegen die jongen zeggen en vraag ik hem of hij haar ook mooi vindt. Als hij ja zegt, zeg ik dat dat meisje wel graag een keer met hem zou afspreken. Hij zegt dan bijvoorbeeld: ‘Waar wil ze dan heen?’ Waarop ik zeg dat ze eventueel een ijsje zouden kunnen gaan eten op een bepaalde plek. Daar kost het ijs anderhalve euro per bol en Ferrero is de lekkerste smaak. Of hij kan met haar naar de film als hij liever weinig wil praten maar wel een kans wil krijgen om te kussen. De jongen haalt dan meestal zijn schouders op en zegt: ‘Ik weet het niet.’
Ik ga dan weer naar het meisje en zeg dat die jongen met haar wil uitgaan, een ijsje eten of naar de film, zij mag kiezen. Gewoonlijk is dat het moment waarop de meisjes beginnen te gillen. ‘Echt?’ zeggen ze dan. ‘Wil hij me echt?’ Ik knik dan serieus.
Even later worden ze een koppel. Na een tijdje vraag ik hoe het met ze gaat en of er problemen zijn, want die help ik ook oplossen. Dat is een fixer.’
Stomverbaasd staren wij, oudjes, elkaar aan.
Tot het meisje zich plots heel diep over haar telefoon buigt en prevelt: ‘O nee, dat is mijn leraar Nederlands!’
Verderop nadert een niet onknappe, slanke dertiger het terras.
Ik hoop dat hij mij niet ziet’, zegt ze, ‘want dat is een rare. Die heeft een bult in zijn nek.’
De oudjes kijken.
En zien een doodnormale adamsappel.
Drie maanden later zie ik het meisje terug en vraag ik haar hoe het met haar leraar Nederlands gaat.
‘Je weet wel, die met zijn bult. Leeft die man nog?’
Ze kijkt me onderzoekend aan en begint dan hartelijk te lachen.