Wie dacht dat in de Ardennen Frans werd gesproken, heeft het mis. Waar vroeger alleen ‘’t stad’ van iedereen was, geldt dat nu kennelijk ook voor het historisch erfgoed in het Waalse groen.
Welkom in Château Arrogantwerpen.
Bij aankomst bij een statig kasteeltje, blijkt het etablissement meerdere gasten te hebben gelokt, waardoor er nog slechts één parkeerplaats vrij is. Jammer genoeg niet bij één van de laadpalen voor elektrische auto’s die ons via de hoteladvertentie waren beloofd. Eén laadpaal is bezet, de andere onbereikbaar door de auto’s die ervoor geparkeerd staan.
Bij het uitstappen worden we door de uitbaatster met enige achterdocht bekeken. Dat ligt misschien aan de wandelkleren die we dragen, dus neem ik meteen iedere twijfel weg door te zeggen dat we hadden gereserveerd.
‘Ja, zoals iederiejen zeker?’ hoont Mevrouw Welkom, die met haar geheel eigen definitie van gastvrijheid meer aristocratische allures doorprikt dan de meest sjofele wandelplunje ooit had kunnen doen.
Of we de laadpaal voor de auto zouden mogen gebruiken, vraag ik desalniettemin beleefd.
De vrouw haalt de armen op.
‘Ja, ge zijt de volgende in de rij. Er is nog iemand onderweg en nadien kunnen jullie laden.’
Dan volgt een uitleg over stroompannes en problemen die ze met één van de laadpalen zouden hebben gehad.
‘Ache in ’t stad zit, komen ze direct, moar hiere is dat een ander verhaal zenne!’
Dat laatste geloven we graag.
Alles aan de ontvangst blijkt namelijk een ander verhaal dan datgene wat een logement in een prachtgebouw als dit doet vermoeden.
Op de marmeren vloer van het kasteel zijn grote witte pijlen geplakt, die we in het kader van de coronamaatregelen moeten volgen. Nog voordat de eerste pijl in zicht is, begaan we per ongeluk een misstap door de gastvrouw te volgen naar iets dat op een lobby lijkt.
‘Nee nee, dees hier is mijnen bubbel!’ wijst ze ons meteen terecht.
Vanaf dan gedragen we ons als brave kleuters die bang zijn opnieuw op de vingers te worden getikt. Al zullen er nog vele keren volgen, maar dat weten we dan nog niet, omdat men in Château Arrogantwerpen nu eenmaal nog nooit van klantvriendelijkheid, laat staan van etiquette heeft gehoord.
De rondleiding brengt ons via de witte pijlen naar de verschillende ruimtes van het eeuwenoude kasteel.
‘Den Duits hè hie gezeten’, legt de gastvrouw uit bij de toelichting over de geschiedenis van het kasteel.
Wij krijgen steeds sterker de indruk dat hij er nog steeds zit, verkleed als Antwerpenaar.
Op de trap ziet de gastvrouw door het raam een auto rijden, en zegt ze gestresst: ‘O nee, die komen ook al aan’, waardoor ik de spontane neiging om te zeggen ‘laat ons maar, we vinden het zelf wel’, moet onderdrukken. Want bij de kamer zijn we nog niet.
De grote luxueuze kamers hadden volgens het internet allemaal een private externe badkamer, maar de onze heeft dat niet.
‘Ik heb aa nen upgrade gegeven’, legt de vrouw uit, ‘want ‘gij had een badkamer in de gang hè’ – dat zegt ze alsof ik daarmee iets heel onbetamelijks heb gedaan – ‘naa nemieje’.
We knikken gedwee, onszelf voorhoudend dat we Mevrouw Welkom door dit genereuze gebaar tot eeuwige dankbaarheid zijn verplicht.
‘Het aperitief is tussen halfzeven en zeven in de salon, daarna schuift iedereen stipt om halfacht aan voor het diner. Ja, we moeten met strikte timings werken, want anders liggen waa niet veu middernacht in ons bed.’
Het concept ‘werken in de horeca’ was ons inderdaad niet onbekend, maar op deze manier krijgt het een verrassend nieuwe invulling.
Hetzelfde geldt voor het aperitief, want na een ‘ik hem geen plek meer in ‘t salon’, worden we meteen met de aperitiefkaart naar onze tafel gedirigeerd. Heerlijk rustig, dat wel, en daarmee een onverwacht cadeau.
De kaart echter, blijkt verrassend mager qua aanbod. Geen witte wijn bijvoorbeeld, en ook geen prosecco. Kir, dat hebben ze wel, met tussen haakjes de vermelding ‘prosecco of witte wijn met cassislikeur’.
Dus bestel ik vol overmoed twee glazen prosecco, want die likeur hoeft voor ons niet zonodig.
Het gezicht van de uitbaatster betrekt.
‘O, maar ik heb gene prosecco meer. Zal ik dan ineens een klein fleske champagne brengen?’
En ‘ineens’ 35 euro op onze factuur toveren? Ik dacht het niet.
Ik houd voet bij stuk, laat míjn gezicht betrekken en bestel dan maar witte wijn. Wat ook niet op de aperitiefkaart staat, maar nu eenmaal niet kan geweigerd worden.
Wanneer de witte wijnglazen komen, neemt Mevrouw Welkom de tweede glazenset bij onze borden weg, en verplaatst die naar het bijgeschoven tafeltje waarop we in deze coronatijden recht hebben om de veilige afstand te garanderen. De blik die erbij hoort, is er weer één van: ‘klein kleutertje, ken je de regels niet?’ terwijl ze zich met dat manoeuvre natuurlijk vooral in de eigen vingers snijdt, want aangezien onze glazen weg zijn, hebben we nu kennelijk niet meer de mogelijkheid om voor het voorgerecht nog een andere witte wijn te kiezen.
Wanneer de andere gasten stipt om halfacht naar hun tafeltjes worden gedirigeerd, blijkt het ongenoegen zich verder dan onze tafel uit te strekken. Het is haast een opluchting de solidariteit te voelen, wanneer we vanavond allemààl door ‘den Duits’ blijken te zijn bezet.
Een koppel een eindje verderop stelt vast dat de champagne die zij hadden voor het aperitief, in het miniflesje en de emmer tot aan hun tafel is gereisd, maar dat de glazen niet zijn meegekomen.
De man wil opstaan en teruglopen naar de salon om de glazen te halen. Daarbij zegt zijn vrouw geamuseerd: ‘Je moet de pijlen volgen hè.’
De menukaart op tafel vermeldt zes gangen, van à la carte is geen sprake, dus je kan maar beter hopen dat je alles lust.
‘Gelle hebt dan niet de asperges en het kaasbordje’, verkondigt de gastvrouw wanneer ze nog een keer voorbijkomt en terloops zegt: ‘Het water, mag dat plat of bruis zijn?’
‘Plat’, zeggen we bedremmeld, terwijl we niet eens wisten of we water zouden nemen en eigenlijk eerder aan wijn hadden gedacht.
Bij de boeking werd ons een driegangenmenu voor 45 euro voorgesteld. Blijkbaar krijgen we nu zonder overleg een gang extra. Net zoals later zonder overleg 55 euro in plaats van 45 euro voor het eten op de factuur zal staan.
Pas bij de eerste gang wagen we het erop de wijnkaart te vragen.
‘Natuurlijk’, zegt de gastvrouw met een gemaakte glimlach, alsof ze ons met die kaart een grote dienst bewijst. Achteraf blijkt dat ook daadwerkelijk het geval. Ik vond het al meteen verdacht dat de wijnkaart niet vanzelf kwam, aangezien ze in andere restaurants hetgene is wat obers het allerliefst brengen. Ik kies een fles bordeaux die schappelijk is geprijsd. En stel even later vast dat de huiswijn, een Italiaan, een stuk duurder is dan een aantal goedkopere andere wijnen waarnaar je uitdrukkelijk vragen moet. Dat verklaart alweer alles.
De andere gasten laten zich vangen aan de huiswijn, die waarschijnlijk wel als voordeel heeft dat hij op de juiste temperatuur wordt geschonken. Niet alleen is de rode bordeaux veel te fris, ook hebben we geen van beiden ooit meegemaakt dat de fles niet voor het schenken mag worden geproefd. We hadden het kunnen zeggen, ja natuurlijk, dat hadden we bij zoveel dingen. Maar ze waren telkens zo verrassend onvoorstelbaar dat de minuten die nodig waren om de ene flater te laten doordringen, ons alweer tot bij de volgende brachten.
De stagiaires die in de eetzaal circuleren, hebben in de hotelschool wel allemaal geleerd hoe het moet. Al zullen ze zich nu wel afvragen of het in Antwerpen misschien gebruikelijk is dat werkgevers van studenten leren in plaats van omgekeerd.
Aangezien het menu voor alle gasten vier gangen blijkt te tellen, vragen we ons af of de twee extra gangen enkel als intimidatievoedsel zijn bedoeld. Iets als: ‘Echt belangrijke mensen die echt weten hoe het moet, kiezen misschien voor zes gangen, maar met jullie maken we er nu maar even het beste van.’
Tegen het dessert waag ik het nog eens bij de gastvrouw te informeren naar de beschikbaarheid van de laadpaal.
‘Goed dache ‘t zegt, ik wou er zjust zelf over beginnen. Da moet ge met die mensen daar regelen’, zegt ze, wijzend op een stel in de hoek.
Een plastic laadpas wordt overhandigd en auto’s worden gewisseld.
‘Er staat ook een Tesla-charger’, vertrouwt de man van de andere auto ons buiten toe, ‘die hebben ze alleen maar gezet om Tesla-eigenaars te lokken, want die werkt niet.’
Solidariteit doet glimlachen.
Tot we bij het verlaten van de parking voor een gesloten kasteeldeur staan. Ik druk op de bel, waarop de man van de gastvrouw – tevens de kok – tevoorschijn komt.
‘Gelle mokt de mensen wakker!’ zegt die zonder begroeting voor of na.
‘Oei, zeg ik, de deur was dicht.’
‘Ge moet harder duwen, dan gaat ze open’, is zijn uitleg. ‘Voor mij doet het niks, maar er zijn misschien al mensen die slapen hè’.
Als dieven in de nacht sluipen we schuldbewust om deze nieuwe misstap in de richting van de trap.
‘Goeiemorgen’, schertst de gastvrouw die ons toch heeft gespot, ‘waarde nie binnen gerokt?’
We zuchten, produceren de meest beleefde glimlach die in alle etiquetteboeken samen werd opgetekend, en verdwijnen naar onze kamer voor de nacht.
Zo welkom als we ons hier voelen, lukt zelfs slapen niet zonder stress. Al kan dat ook liggen aan de tijdsslots die voor het ontbijt worden gehanteerd.
‘Es gibt nog drei’, sprak ‘den Duits’ tijdens de rondleiding, ‘om halfnegen, om negen uur of om kwart over negen.’
We kozen halfnegen, denkend aan de tegeltjeswijsheid dat men datgene waar men tegenop ziet, best niet uitstellen kan.
Hoewel we de volgende ochtend stipt op tijd beneden verschijnen, krijgen we alweer een ontgoochelde blik wanneer we voorzichtig melden dat de auto op de parking eerst even losgekoppeld moet, met die andere man hadden we namelijk afgesproken dat hij ’s ochtends ook nog even laden mocht.
Na die operatie rapen we onze moed bij elkaar en betreden opnieuw het kasteel.
‘Wacht hier mor, ik kom ulle direct halen’, zegt Mevrouw Welkom.
Ze is nog geen tien seconden in een aanpalende ruimte verdwenen, of ik hoor iets dat lijkt op de berisping van een Duitse herder – al zijn hier geen dieren toegelaten – ‘Neeje, hè!’
Tot de vrouw ogenblikkelijk weer verschijnt en geïrriteerd zegt: ‘Allee, kom mor mee hè!’
Alweer schuldbewust volgen we haar naar de oranjerie, waar het champagnekoppel al dapper zit te eten. Nog even, zie je ze haast denken, en de geallieerden kondigen de bevrijding aan.
Het ontbijt is exquis en dat moest van het diner ook worden gezegd – eerlijk is eerlijk –, en het hele interieur is magnifiek en tot in de puntjes verzorgd. Precies daarom besef ik meer dan ooit hoezeer klantvriendelijkheid zelfs de meest prachtige plekken maakt of kraakt.
De laatste beproeving wacht me bij het uitchecken.
Ik zou iets kunnen zeggen over ‘wat er beter kon’, ik zou makkelijk een hele dag kunnen oreren over olifanten in porseleinwinkels. Maar voor ik daartoe de kans krijg, word ik alweer met verstomming geslagen.
‘Volgende keer boekte rechtstreeks hè! Nu gaat Booking met teveel van onze centjes lopen. Want kijk, dat bedrag is al van uw rekening gegaan toen ge boekte, maar ik heb da nu pas van Booking gehad hè!’
‘Uiteraard’, merk ik droogjes op, ‘omdat Booking gratis annulatie aanbiedt’.
Dat is niet naar de zin van de gastvrouw, die dan maar begint over corona en het extra werk.
‘De sleutel hebt ge zoals gevraagd op de deur gelaten?’
Ik knik.
‘Want nu moeten wij alles ontsmetten hè.’
‘Ja, dat is vast veel extra werk’, zeg ik, beleefder dan Mevrouw Welkom ooit zal worden.
‘Nee, wij waren dat al gewend om te ontsmetten, van in de keuken. Maar het is veel extra werk om de mensen uit elkaar te zetten. En dan moet ge goe weten wie de vijf en de zes gangen had hè!
Wij klagen nie, wij doen dat allemaal.
Mor ache hier in ‘t deurp noa de bakker gou veur ouw eige, dan staan ze daar den ene klant na den andere te bedienen, als ’t dan mijnen toer is, zeg ik, hélà, gij hebt die madam en dieje meneer bediend, nu eerst ouw handen desinfecteren hè!
En ache dan ne kipfilet ga kopen, dan hemmen ze ook geen kappeken op zenne!’
Ik denk dat Wallonië het vóór Mevrouw Welkom ook niet had gewusst, dat het nog steeds door ‘den Duits’ was bezet…
Na het verlaten van het kasteel word ik op het wandelpad net niet overreden door een jonge kerel – de zoon van meneer en mevrouw Welkom? – in een golfkarretje. Geen verontschuldigingen, zelfs geen spoortje schrik heeft junior op zijn gezicht. Gasten worden hier dan ook eerder getolereerd dan verwelkomd, ze uit de weg ruimen lijkt veruit de meest aantrekkelijke optie.
‘Vrouw bij Ardens kasteel doodgereden door golfkar. De omstandigheden van het ongeval zijn nog niet bekend. De uitbaatster reageert laconiek: ‘k Hem toch gezeid dache de pijltjes moest volgen, moar buiten op dieje grind blijft da plastiek natuurlijk nie plakken hè!’
Welkom in Château Arrogantwerpen.
Bij aankomst bij een statig kasteeltje, blijkt het etablissement meerdere gasten te hebben gelokt, waardoor er nog slechts één parkeerplaats vrij is. Jammer genoeg niet bij één van de laadpalen voor elektrische auto’s die ons via de hoteladvertentie waren beloofd. Eén laadpaal is bezet, de andere onbereikbaar door de auto’s die ervoor geparkeerd staan.
Bij het uitstappen worden we door de uitbaatster met enige achterdocht bekeken. Dat ligt misschien aan de wandelkleren die we dragen, dus neem ik meteen iedere twijfel weg door te zeggen dat we hadden gereserveerd.
‘Ja, zoals iederiejen zeker?’ hoont Mevrouw Welkom, die met haar geheel eigen definitie van gastvrijheid meer aristocratische allures doorprikt dan de meest sjofele wandelplunje ooit had kunnen doen.
Of we de laadpaal voor de auto zouden mogen gebruiken, vraag ik desalniettemin beleefd.
De vrouw haalt de armen op.
‘Ja, ge zijt de volgende in de rij. Er is nog iemand onderweg en nadien kunnen jullie laden.’
Dan volgt een uitleg over stroompannes en problemen die ze met één van de laadpalen zouden hebben gehad.
‘Ache in ’t stad zit, komen ze direct, moar hiere is dat een ander verhaal zenne!’
Dat laatste geloven we graag.
Alles aan de ontvangst blijkt namelijk een ander verhaal dan datgene wat een logement in een prachtgebouw als dit doet vermoeden.
Op de marmeren vloer van het kasteel zijn grote witte pijlen geplakt, die we in het kader van de coronamaatregelen moeten volgen. Nog voordat de eerste pijl in zicht is, begaan we per ongeluk een misstap door de gastvrouw te volgen naar iets dat op een lobby lijkt.
‘Nee nee, dees hier is mijnen bubbel!’ wijst ze ons meteen terecht.
Vanaf dan gedragen we ons als brave kleuters die bang zijn opnieuw op de vingers te worden getikt. Al zullen er nog vele keren volgen, maar dat weten we dan nog niet, omdat men in Château Arrogantwerpen nu eenmaal nog nooit van klantvriendelijkheid, laat staan van etiquette heeft gehoord.
De rondleiding brengt ons via de witte pijlen naar de verschillende ruimtes van het eeuwenoude kasteel.
‘Den Duits hè hie gezeten’, legt de gastvrouw uit bij de toelichting over de geschiedenis van het kasteel.
Wij krijgen steeds sterker de indruk dat hij er nog steeds zit, verkleed als Antwerpenaar.
Op de trap ziet de gastvrouw door het raam een auto rijden, en zegt ze gestresst: ‘O nee, die komen ook al aan’, waardoor ik de spontane neiging om te zeggen ‘laat ons maar, we vinden het zelf wel’, moet onderdrukken. Want bij de kamer zijn we nog niet.
De grote luxueuze kamers hadden volgens het internet allemaal een private externe badkamer, maar de onze heeft dat niet.
‘Ik heb aa nen upgrade gegeven’, legt de vrouw uit, ‘want ‘gij had een badkamer in de gang hè’ – dat zegt ze alsof ik daarmee iets heel onbetamelijks heb gedaan – ‘naa nemieje’.
We knikken gedwee, onszelf voorhoudend dat we Mevrouw Welkom door dit genereuze gebaar tot eeuwige dankbaarheid zijn verplicht.
‘Het aperitief is tussen halfzeven en zeven in de salon, daarna schuift iedereen stipt om halfacht aan voor het diner. Ja, we moeten met strikte timings werken, want anders liggen waa niet veu middernacht in ons bed.’
Het concept ‘werken in de horeca’ was ons inderdaad niet onbekend, maar op deze manier krijgt het een verrassend nieuwe invulling.
Hetzelfde geldt voor het aperitief, want na een ‘ik hem geen plek meer in ‘t salon’, worden we meteen met de aperitiefkaart naar onze tafel gedirigeerd. Heerlijk rustig, dat wel, en daarmee een onverwacht cadeau.
De kaart echter, blijkt verrassend mager qua aanbod. Geen witte wijn bijvoorbeeld, en ook geen prosecco. Kir, dat hebben ze wel, met tussen haakjes de vermelding ‘prosecco of witte wijn met cassislikeur’.
Dus bestel ik vol overmoed twee glazen prosecco, want die likeur hoeft voor ons niet zonodig.
Het gezicht van de uitbaatster betrekt.
‘O, maar ik heb gene prosecco meer. Zal ik dan ineens een klein fleske champagne brengen?’
En ‘ineens’ 35 euro op onze factuur toveren? Ik dacht het niet.
Ik houd voet bij stuk, laat míjn gezicht betrekken en bestel dan maar witte wijn. Wat ook niet op de aperitiefkaart staat, maar nu eenmaal niet kan geweigerd worden.
Wanneer de witte wijnglazen komen, neemt Mevrouw Welkom de tweede glazenset bij onze borden weg, en verplaatst die naar het bijgeschoven tafeltje waarop we in deze coronatijden recht hebben om de veilige afstand te garanderen. De blik die erbij hoort, is er weer één van: ‘klein kleutertje, ken je de regels niet?’ terwijl ze zich met dat manoeuvre natuurlijk vooral in de eigen vingers snijdt, want aangezien onze glazen weg zijn, hebben we nu kennelijk niet meer de mogelijkheid om voor het voorgerecht nog een andere witte wijn te kiezen.
Wanneer de andere gasten stipt om halfacht naar hun tafeltjes worden gedirigeerd, blijkt het ongenoegen zich verder dan onze tafel uit te strekken. Het is haast een opluchting de solidariteit te voelen, wanneer we vanavond allemààl door ‘den Duits’ blijken te zijn bezet.
Een koppel een eindje verderop stelt vast dat de champagne die zij hadden voor het aperitief, in het miniflesje en de emmer tot aan hun tafel is gereisd, maar dat de glazen niet zijn meegekomen.
De man wil opstaan en teruglopen naar de salon om de glazen te halen. Daarbij zegt zijn vrouw geamuseerd: ‘Je moet de pijlen volgen hè.’
De menukaart op tafel vermeldt zes gangen, van à la carte is geen sprake, dus je kan maar beter hopen dat je alles lust.
‘Gelle hebt dan niet de asperges en het kaasbordje’, verkondigt de gastvrouw wanneer ze nog een keer voorbijkomt en terloops zegt: ‘Het water, mag dat plat of bruis zijn?’
‘Plat’, zeggen we bedremmeld, terwijl we niet eens wisten of we water zouden nemen en eigenlijk eerder aan wijn hadden gedacht.
Bij de boeking werd ons een driegangenmenu voor 45 euro voorgesteld. Blijkbaar krijgen we nu zonder overleg een gang extra. Net zoals later zonder overleg 55 euro in plaats van 45 euro voor het eten op de factuur zal staan.
Pas bij de eerste gang wagen we het erop de wijnkaart te vragen.
‘Natuurlijk’, zegt de gastvrouw met een gemaakte glimlach, alsof ze ons met die kaart een grote dienst bewijst. Achteraf blijkt dat ook daadwerkelijk het geval. Ik vond het al meteen verdacht dat de wijnkaart niet vanzelf kwam, aangezien ze in andere restaurants hetgene is wat obers het allerliefst brengen. Ik kies een fles bordeaux die schappelijk is geprijsd. En stel even later vast dat de huiswijn, een Italiaan, een stuk duurder is dan een aantal goedkopere andere wijnen waarnaar je uitdrukkelijk vragen moet. Dat verklaart alweer alles.
De andere gasten laten zich vangen aan de huiswijn, die waarschijnlijk wel als voordeel heeft dat hij op de juiste temperatuur wordt geschonken. Niet alleen is de rode bordeaux veel te fris, ook hebben we geen van beiden ooit meegemaakt dat de fles niet voor het schenken mag worden geproefd. We hadden het kunnen zeggen, ja natuurlijk, dat hadden we bij zoveel dingen. Maar ze waren telkens zo verrassend onvoorstelbaar dat de minuten die nodig waren om de ene flater te laten doordringen, ons alweer tot bij de volgende brachten.
De stagiaires die in de eetzaal circuleren, hebben in de hotelschool wel allemaal geleerd hoe het moet. Al zullen ze zich nu wel afvragen of het in Antwerpen misschien gebruikelijk is dat werkgevers van studenten leren in plaats van omgekeerd.
Aangezien het menu voor alle gasten vier gangen blijkt te tellen, vragen we ons af of de twee extra gangen enkel als intimidatievoedsel zijn bedoeld. Iets als: ‘Echt belangrijke mensen die echt weten hoe het moet, kiezen misschien voor zes gangen, maar met jullie maken we er nu maar even het beste van.’
Tegen het dessert waag ik het nog eens bij de gastvrouw te informeren naar de beschikbaarheid van de laadpaal.
‘Goed dache ‘t zegt, ik wou er zjust zelf over beginnen. Da moet ge met die mensen daar regelen’, zegt ze, wijzend op een stel in de hoek.
Een plastic laadpas wordt overhandigd en auto’s worden gewisseld.
‘Er staat ook een Tesla-charger’, vertrouwt de man van de andere auto ons buiten toe, ‘die hebben ze alleen maar gezet om Tesla-eigenaars te lokken, want die werkt niet.’
Solidariteit doet glimlachen.
Tot we bij het verlaten van de parking voor een gesloten kasteeldeur staan. Ik druk op de bel, waarop de man van de gastvrouw – tevens de kok – tevoorschijn komt.
‘Gelle mokt de mensen wakker!’ zegt die zonder begroeting voor of na.
‘Oei, zeg ik, de deur was dicht.’
‘Ge moet harder duwen, dan gaat ze open’, is zijn uitleg. ‘Voor mij doet het niks, maar er zijn misschien al mensen die slapen hè’.
Als dieven in de nacht sluipen we schuldbewust om deze nieuwe misstap in de richting van de trap.
‘Goeiemorgen’, schertst de gastvrouw die ons toch heeft gespot, ‘waarde nie binnen gerokt?’
We zuchten, produceren de meest beleefde glimlach die in alle etiquetteboeken samen werd opgetekend, en verdwijnen naar onze kamer voor de nacht.
Zo welkom als we ons hier voelen, lukt zelfs slapen niet zonder stress. Al kan dat ook liggen aan de tijdsslots die voor het ontbijt worden gehanteerd.
‘Es gibt nog drei’, sprak ‘den Duits’ tijdens de rondleiding, ‘om halfnegen, om negen uur of om kwart over negen.’
We kozen halfnegen, denkend aan de tegeltjeswijsheid dat men datgene waar men tegenop ziet, best niet uitstellen kan.
Hoewel we de volgende ochtend stipt op tijd beneden verschijnen, krijgen we alweer een ontgoochelde blik wanneer we voorzichtig melden dat de auto op de parking eerst even losgekoppeld moet, met die andere man hadden we namelijk afgesproken dat hij ’s ochtends ook nog even laden mocht.
Na die operatie rapen we onze moed bij elkaar en betreden opnieuw het kasteel.
‘Wacht hier mor, ik kom ulle direct halen’, zegt Mevrouw Welkom.
Ze is nog geen tien seconden in een aanpalende ruimte verdwenen, of ik hoor iets dat lijkt op de berisping van een Duitse herder – al zijn hier geen dieren toegelaten – ‘Neeje, hè!’
Tot de vrouw ogenblikkelijk weer verschijnt en geïrriteerd zegt: ‘Allee, kom mor mee hè!’
Alweer schuldbewust volgen we haar naar de oranjerie, waar het champagnekoppel al dapper zit te eten. Nog even, zie je ze haast denken, en de geallieerden kondigen de bevrijding aan.
Het ontbijt is exquis en dat moest van het diner ook worden gezegd – eerlijk is eerlijk –, en het hele interieur is magnifiek en tot in de puntjes verzorgd. Precies daarom besef ik meer dan ooit hoezeer klantvriendelijkheid zelfs de meest prachtige plekken maakt of kraakt.
De laatste beproeving wacht me bij het uitchecken.
Ik zou iets kunnen zeggen over ‘wat er beter kon’, ik zou makkelijk een hele dag kunnen oreren over olifanten in porseleinwinkels. Maar voor ik daartoe de kans krijg, word ik alweer met verstomming geslagen.
‘Volgende keer boekte rechtstreeks hè! Nu gaat Booking met teveel van onze centjes lopen. Want kijk, dat bedrag is al van uw rekening gegaan toen ge boekte, maar ik heb da nu pas van Booking gehad hè!’
‘Uiteraard’, merk ik droogjes op, ‘omdat Booking gratis annulatie aanbiedt’.
Dat is niet naar de zin van de gastvrouw, die dan maar begint over corona en het extra werk.
‘De sleutel hebt ge zoals gevraagd op de deur gelaten?’
Ik knik.
‘Want nu moeten wij alles ontsmetten hè.’
‘Ja, dat is vast veel extra werk’, zeg ik, beleefder dan Mevrouw Welkom ooit zal worden.
‘Nee, wij waren dat al gewend om te ontsmetten, van in de keuken. Maar het is veel extra werk om de mensen uit elkaar te zetten. En dan moet ge goe weten wie de vijf en de zes gangen had hè!
Wij klagen nie, wij doen dat allemaal.
Mor ache hier in ‘t deurp noa de bakker gou veur ouw eige, dan staan ze daar den ene klant na den andere te bedienen, als ’t dan mijnen toer is, zeg ik, hélà, gij hebt die madam en dieje meneer bediend, nu eerst ouw handen desinfecteren hè!
En ache dan ne kipfilet ga kopen, dan hemmen ze ook geen kappeken op zenne!’
Ik denk dat Wallonië het vóór Mevrouw Welkom ook niet had gewusst, dat het nog steeds door ‘den Duits’ was bezet…
Na het verlaten van het kasteel word ik op het wandelpad net niet overreden door een jonge kerel – de zoon van meneer en mevrouw Welkom? – in een golfkarretje. Geen verontschuldigingen, zelfs geen spoortje schrik heeft junior op zijn gezicht. Gasten worden hier dan ook eerder getolereerd dan verwelkomd, ze uit de weg ruimen lijkt veruit de meest aantrekkelijke optie.
‘Vrouw bij Ardens kasteel doodgereden door golfkar. De omstandigheden van het ongeval zijn nog niet bekend. De uitbaatster reageert laconiek: ‘k Hem toch gezeid dache de pijltjes moest volgen, moar buiten op dieje grind blijft da plastiek natuurlijk nie plakken hè!’