Pasen draait al lang niet meer om dood en verrijzenis, maar om eieren van chocola. Wit, bruin, zwart, leeghoofdig of rijk vanbinnen, we weten het allemaal. Dat carnaval chillen is geworden, het hele jaar door. Dat een Stille Zaterdag ideaal is om in bad met bubbels van ‘me-time’ te genieten. En dat vasten tegenwoordig detox heet. Niet voor de ziel, maar voor het lichaam. En de geest misschien ook een beetje, ook al is het geen heilige meer. Misschien wel nooit geweest, want een mens blijft een mens, daar hoeven we niet hypocriet over te doen.
Mijn professor Engelse Letterkunde deed dat alvast niet, toen hij het had over de veertiende eeuwse pelgrims die in Chaucers Canterbury Tales op bedevaart vertrokken.
Dat deden ze zodra april met haar zoet geurende sappen de droogte van maart diep en intens bevloeide, en planten en mensen deed openbloeien. Zo staat het er, in de ‘General Prologue’ die niet bepaald door zijn deugdzaamheid wereldberoemd is geworden. Gewaagde, scabreuze, humoristische, en algemeen menselijke verhalen verbonden pelgrims op hun geile weg naar het heiligdom. Een reis vooral bedoeld om van het leven te genieten, de religieuze bestemming een sociaal wenselijk excuus.
En toch… Is misschien zelfs daar de verhevenheid niet zo ver zoek.
Want misschien slaat de controverse zoals zo vaak de nagel op de kop en is het niet de heiligheid maar de geilheid die de essentie vertegenwoordigt. Zelfs van Pasen, dat lang voor de kruisiging van Jezus over bevrijding ging. De joodse herdenking van de Exodus uit Egypte. Waarmee Goede Vrijdag dus ook goeds in zich mag dragen, geloof, vruchtbaarheid en verlangen. Want Pasen is ook de terugkeer van het licht en het leven, de lente die het verlangen naar het vieren van dat leven doet opborrelen.
Hoewel we blijven weten dat menig religieus feest tot platte commercie is gereduceerd, slaan we met Pasen de bal misschien toch niet helemaal mis.
Misschien draait het met recht en reden om chocolade geneugten.
Gewoon, omdat het lekker is.
Zalig Pasen.
Mijn professor Engelse Letterkunde deed dat alvast niet, toen hij het had over de veertiende eeuwse pelgrims die in Chaucers Canterbury Tales op bedevaart vertrokken.
Dat deden ze zodra april met haar zoet geurende sappen de droogte van maart diep en intens bevloeide, en planten en mensen deed openbloeien. Zo staat het er, in de ‘General Prologue’ die niet bepaald door zijn deugdzaamheid wereldberoemd is geworden. Gewaagde, scabreuze, humoristische, en algemeen menselijke verhalen verbonden pelgrims op hun geile weg naar het heiligdom. Een reis vooral bedoeld om van het leven te genieten, de religieuze bestemming een sociaal wenselijk excuus.
En toch… Is misschien zelfs daar de verhevenheid niet zo ver zoek.
Want misschien slaat de controverse zoals zo vaak de nagel op de kop en is het niet de heiligheid maar de geilheid die de essentie vertegenwoordigt. Zelfs van Pasen, dat lang voor de kruisiging van Jezus over bevrijding ging. De joodse herdenking van de Exodus uit Egypte. Waarmee Goede Vrijdag dus ook goeds in zich mag dragen, geloof, vruchtbaarheid en verlangen. Want Pasen is ook de terugkeer van het licht en het leven, de lente die het verlangen naar het vieren van dat leven doet opborrelen.
Hoewel we blijven weten dat menig religieus feest tot platte commercie is gereduceerd, slaan we met Pasen de bal misschien toch niet helemaal mis.
Misschien draait het met recht en reden om chocolade geneugten.
Gewoon, omdat het lekker is.
Zalig Pasen.