In het gezelschap van een glas rosé koester ik de warme junizon op een rustig terras bij een oude watermolen. Hij stinkt een beetje. Niet de rosé, maar het water dat door de molen stroomt. Maar dat mag je niet zeggen over oude dingen. Ooit komt er een dag waarop wij ook gaan stinken. Toch?
Ik zit hier in mijn eentje, maar eenzaam ben ik niet.
Beslist niet meer dan de man en de vrouw een eindje verderop, die zich te diep in hun ijscoupes hebben verdiept om dat nog in elkaar te kunnen doen.
Zulke dingen zie je gewoon. In ieder geval met een glas in de buurt. De luciditeit in dat eerste beetje wijn brengt een ‘veritas’ waaraan maar weinig kan tippen. Of is dat alleen omdat ik een vrouw ben?
Uit de oude wijsheiden kan ik namelijk alleen maar afleiden dat we in de wijn bevoorrecht zijn.
Want als de drank is in de man, is de wijsheid in de kan. Terwijl een dronken vrouw wordt gezegd een engel in bed te zijn. Een dommerik en een engel, er zijn slechtere combinaties denkbaar. Misschien is de ene wel net wat de andere nodig heeft.
Aan de ijsetende soortgenote kan ik het niet vragen. Ze drinkt koffie. En kijkt ongeïnteresseerd.
In het ijs.
In de man.
In de waarheid.
Maar dan maakt een tweede exemplaar haar opwachting op het terras, eveneens in het gezelschap van een man. Deze vrouw draagt een fietshelm en een korte broek met een gigantische zweetvlek op de billen. Zelf zou ik me niet in zo’n natte broek durven te vertonen. Niet zonder op z’n minst een sjaaltje eromheen te slaan. Maar dat heeft ze zo te zien niet bij zich. Ze is een beetje jongensachtig, en moet hebben gedacht: ‘In het zweet uws aanschijns zult gij uw brood verdienen.’ En dat het aanschijn aan de achterkant wat lager is komen te zitten sinds de mens besloot om rechtop te gaan lopen.
Zonder een woord gaan de vrouw en de man zitten en wachten tot de ober komt.
Zij bestelt limonade, hij bier.
Die wijsheid in de kan ziet hij dus wel zitten, maar zij vindt de engel kennelijk maar niks.
Zoals ze dat misschien ook in bed doet, haalt ze een boek tevoorschijn – anders dan de broek is het boek droog – en begint te lezen.
De man leunt achterover en begint te swipen op zijn mobiele telefoon. Ik stel me voor dat hij wacht tot zijn wijsheid ver genoeg in de kan is gezakt om zich niet langer ongelukkig te hoeven voelen.
Want dit is het dan, besef ik plots, de echte eenzaamheid, die nooit méér pijn doet dan met twee.
‘Is alles naar wens, mevrouw?’ vraagt de ober.
‘Ja hoor, prima’, zeg ik, en ik werp hem een engelachtige glimlach toe.
Ik zit hier in mijn eentje, maar eenzaam ben ik niet.
Beslist niet meer dan de man en de vrouw een eindje verderop, die zich te diep in hun ijscoupes hebben verdiept om dat nog in elkaar te kunnen doen.
Zulke dingen zie je gewoon. In ieder geval met een glas in de buurt. De luciditeit in dat eerste beetje wijn brengt een ‘veritas’ waaraan maar weinig kan tippen. Of is dat alleen omdat ik een vrouw ben?
Uit de oude wijsheiden kan ik namelijk alleen maar afleiden dat we in de wijn bevoorrecht zijn.
Want als de drank is in de man, is de wijsheid in de kan. Terwijl een dronken vrouw wordt gezegd een engel in bed te zijn. Een dommerik en een engel, er zijn slechtere combinaties denkbaar. Misschien is de ene wel net wat de andere nodig heeft.
Aan de ijsetende soortgenote kan ik het niet vragen. Ze drinkt koffie. En kijkt ongeïnteresseerd.
In het ijs.
In de man.
In de waarheid.
Maar dan maakt een tweede exemplaar haar opwachting op het terras, eveneens in het gezelschap van een man. Deze vrouw draagt een fietshelm en een korte broek met een gigantische zweetvlek op de billen. Zelf zou ik me niet in zo’n natte broek durven te vertonen. Niet zonder op z’n minst een sjaaltje eromheen te slaan. Maar dat heeft ze zo te zien niet bij zich. Ze is een beetje jongensachtig, en moet hebben gedacht: ‘In het zweet uws aanschijns zult gij uw brood verdienen.’ En dat het aanschijn aan de achterkant wat lager is komen te zitten sinds de mens besloot om rechtop te gaan lopen.
Zonder een woord gaan de vrouw en de man zitten en wachten tot de ober komt.
Zij bestelt limonade, hij bier.
Die wijsheid in de kan ziet hij dus wel zitten, maar zij vindt de engel kennelijk maar niks.
Zoals ze dat misschien ook in bed doet, haalt ze een boek tevoorschijn – anders dan de broek is het boek droog – en begint te lezen.
De man leunt achterover en begint te swipen op zijn mobiele telefoon. Ik stel me voor dat hij wacht tot zijn wijsheid ver genoeg in de kan is gezakt om zich niet langer ongelukkig te hoeven voelen.
Want dit is het dan, besef ik plots, de echte eenzaamheid, die nooit méér pijn doet dan met twee.
‘Is alles naar wens, mevrouw?’ vraagt de ober.
‘Ja hoor, prima’, zeg ik, en ik werp hem een engelachtige glimlach toe.