Tijdens mijn boekenpraatjes zeg ik het vaak. Dat ik niet zonder schrijven kan.
Meestal kijken de mensen dan een beetje vreemd, een vreemdheid die vanalles kan betekenen. Dat ze opgelucht zijn bijvoorbeeld, omdat hen dat niet is overkomen en ze schrijven oersaai vinden.
Dat ze het niet echt geloven en het als een soort van reclamestunt zien. Zoals een bejaardenverzorgster dapper en vrolijk verkondigt dat ze niet zonder het verversen van luiers kan. Terwijl iedereen weet dat dat larie is, dat ze het doet omdat het nu eenmaal nodig is om mensen te geven wat ze echt willen: een schone oma of in mijn geval: een boek.
Misschien betekent de vreemdheid gewoon dat ze zich afvragen of het kan, en hoe.
Of het schrijven soms een roeping is zoals die van een non.
‘Nee!’ haast ieder stukje auteur zich dan te zeggen, uitgevers roepen je niet, of hoogstens om te zeggen dat ze zoveel manuscripten binnenkrijgen dat er niet over de reden voor afwijzing te communiceren valt.
Dat ik niet zonder schrijven kan, heeft niets te maken met dat soort van verhevenheid. Als het al iets is, dan moet het wel een afwijking zijn. Het dwangmatige bedwingen van gedachten in zinnen, niet anders dan een dwangneuroot de juiste plek van zijn boeken tot op de millimeter controleert om daarna zijn handen zeventien keer te wassen. En opnieuw te gaan meten.
Even obsessief schrijf ik mijn denken neer, omdat het anders simpelweg nergens toe leidt. Betekenisloze flarden in een hoofd vol dwaasheid.
Maar nadat mijn gedachten doelloos rondzwalpten, krijgen ze een bijzondere vastigheid op papier. Het is daar dat ze steek gaan houden en iets worden dat ik niet heb gemaakt, maar waarover ik me met dankbare verwondering verbaas.
En die magie gaat nog door wanneer zinnen een boek worden dat lezers in handen krijgen.
Want dan komen de mails en de verraste uitroepen.
‘O, dat personage ben ik!’, en, met een mengeling van trots en verlegenheid: ‘Die passage gaat over mij…’
Nee, dat doet ze niet, of ik zit er in ieder geval voor niets tussen.
Maar kennelijk heb ik iets geschreven waarin mensen zich herkennen. Iets dat nieuwe betekenissen laat groeien in hun hoofd.
Dàt is wat de lezer verslaafd maakt aan zijn boeken. Net zoals de schrijver het is aan zijn tekst.
Meestal kijken de mensen dan een beetje vreemd, een vreemdheid die vanalles kan betekenen. Dat ze opgelucht zijn bijvoorbeeld, omdat hen dat niet is overkomen en ze schrijven oersaai vinden.
Dat ze het niet echt geloven en het als een soort van reclamestunt zien. Zoals een bejaardenverzorgster dapper en vrolijk verkondigt dat ze niet zonder het verversen van luiers kan. Terwijl iedereen weet dat dat larie is, dat ze het doet omdat het nu eenmaal nodig is om mensen te geven wat ze echt willen: een schone oma of in mijn geval: een boek.
Misschien betekent de vreemdheid gewoon dat ze zich afvragen of het kan, en hoe.
Of het schrijven soms een roeping is zoals die van een non.
‘Nee!’ haast ieder stukje auteur zich dan te zeggen, uitgevers roepen je niet, of hoogstens om te zeggen dat ze zoveel manuscripten binnenkrijgen dat er niet over de reden voor afwijzing te communiceren valt.
Dat ik niet zonder schrijven kan, heeft niets te maken met dat soort van verhevenheid. Als het al iets is, dan moet het wel een afwijking zijn. Het dwangmatige bedwingen van gedachten in zinnen, niet anders dan een dwangneuroot de juiste plek van zijn boeken tot op de millimeter controleert om daarna zijn handen zeventien keer te wassen. En opnieuw te gaan meten.
Even obsessief schrijf ik mijn denken neer, omdat het anders simpelweg nergens toe leidt. Betekenisloze flarden in een hoofd vol dwaasheid.
Maar nadat mijn gedachten doelloos rondzwalpten, krijgen ze een bijzondere vastigheid op papier. Het is daar dat ze steek gaan houden en iets worden dat ik niet heb gemaakt, maar waarover ik me met dankbare verwondering verbaas.
En die magie gaat nog door wanneer zinnen een boek worden dat lezers in handen krijgen.
Want dan komen de mails en de verraste uitroepen.
‘O, dat personage ben ik!’, en, met een mengeling van trots en verlegenheid: ‘Die passage gaat over mij…’
Nee, dat doet ze niet, of ik zit er in ieder geval voor niets tussen.
Maar kennelijk heb ik iets geschreven waarin mensen zich herkennen. Iets dat nieuwe betekenissen laat groeien in hun hoofd.
Dàt is wat de lezer verslaafd maakt aan zijn boeken. Net zoals de schrijver het is aan zijn tekst.